Het is warm. Het is zo’n 37 graden. Weinig wind. De fiets hobbelt over de via Appia Antica. Ik zweet. Heel erg. De catacomben van Callistus, daar zijn we naar op weg. Die schuilplekken in Rome, waar ook Paulus en Petrus zouden zijn geweest. Bewijzen van het allereerste christendom in Rome. Ondanks de hitte kan ik mijn opwinding bijna niet de baas.
De stilte van de plek wordt slechts doorbroken door het krakerige gepiep van krekels. Het lijkt wel alsof door hun geluid de hitte heter wordt. Zij klínken als hitte. In de schaduw van een klein gebouwtje komen we wat op temperatuur. Ik drink mn lauw-warme water.
De catacomben zijn ontstaan tegen het einde van de eerste eeuw. Ze fungeerden als christelijke begraafplaatsen, die altijd buiten de stadsmuren lagen en waren in eerste instantie dus geen schuiloorden. Aangezien graven heilig waren en daarom gerespecteerd, kon men zich er ook goed schuilhouden. Dat gebeurde dan ook vaak, zeker in de eerste eeuwen na Christus. De christenen werden vervolgd en hier, tussen hun doden, konden ze elkaar ontmoeten en kleine bijeenkomsten houden. Tijdens deze bijeenkomsten werd er gebeden, gepreekt en brood en wijn gedeeld.
Eindelijk mogen we naar binnen. We dalen af, de catacomben in. Eerste laag, tweede laag, tot aan de vierde laag. En overal om ons heen zijn kleine marmeren grafplaatjes geplaatst. De meeste grafjes erachter zijn leeg. Eerst leeggeroofd door de barberini ( barbaren) en wat er nog over was leeggehaald door archeologen.
Wat moet het hier gestonken hebben in die tijd, schiet er door mijn hoofd. De smalle muffe gangen zijn vochtig en de muren zijn met een laagje schimmel bedekt. (Om deze reden mag je ook niet langer dan 30 minuten ondergronds zijn, langer is slecht voor je gezondheid). In een nis staat een altaartje met een kruis erop. Rondom dit altaartje lagen een aantal derde-eeuwse pausen begraven. De gids vertelt ons over de ontberingen van de eerste christenen. Over hun volhardendheid en hun enorme gemeenschapszin. Het ontroert me opeens. Ik zie kleine grafjes, veel kinderen zijn hier begraven. Hele gezinnen, bekeerd tot het christendom hebben hier hun laatste rustplaats gevonden. Het is bijna niet voor te stellen dat het ooit zo begonnen is. Als je ziet welk een rijkdom en grootsheid het christendom ook ten toon spreid in Rome, is het bijna niet te geloven dat ze haar begin heeft gehad in deze dodensteden.
Enigszins overdonderd door deze ervaring komen we weer omhoog via een trap naar de uitgang. Mijn ogen moeten wennen aan het licht en mijn lijf aan de hitte.
Als ik me omdraai zie ik in een klein hofje bovenstaand beeld staan. De gids loopt er kordaat naartoe, of wij hem willen volgen. Eenmaal tegenover dit beeldje vraagt hij aan ons wat dit voor moet stellen. “Inderdaad, de Goede Herder”, bevestigt de gids mijn zojuist gegeven antwoord. (Ondanks dat ik het een hele flauwe vraag vindt, voel ik enige trots). “Dit beeld”, vervolgt de gids zijn verhaal, “was in het begin van het christendom hét symbool voor het christendom. Niet het kruis, zoals we dat nu kennen, maar deze beeltenis. Het beeld van de goede herder, met het verloren schaap op zijn schouders”.
Ik denk aan al die kleine en grote grafplaatjes in de catacomben, aan de ontberingen van de eerste christenen en kijk naar dit troostrijke beeld. Ja… ik snap het. De herder die zorg draagt voor alle schapen, ook als ze zijn afgedwaald, ook als ze in gevaar zijn. God ziet naar de mens om in Jezus de herder, de redder van mensen. Een krachtiger beeld dan dit kun je niet bedenken.
Soms aarzel ik wel eens om te stellen dat ik een christen ben. Geen idee waarom, maar zo gaat dat. Als je het me nu zou vragen, zal ik antwoorden: “Ik ben een christen”. En dan denk ik aan al die kleine en grote grafjes, aan de volhardendheid en de gemeenschapszin van die eerste christenen en dan weet en geloof ik weer: Jezus ís de Goede Herder en nu, 2000 jaar later mogen en kunnen wij elkaar als gemeenschap van christenen met dit troostrijke beeld bemoedigen en aansporen om sporen van God in ons leven te blijven ontdekken.